Artikelen

Jonge honden

Eric Heuvel

Eric Heuvel werd geboren op 25 mei 1960 te Amsterdam. Hij publiceerde in amateurbladen als Krest, Rebel Comix en Yèch alvorens hij ontdekt werd door de Godfather van de Nederlandse strip: Martin Lodewijk. Met hem ontwierp hij de stripheldin January Jones, van wie het eerste avontuur Dodenrit naar Monte Carlo zowel in binnen- als buitenland - op een enkele uitzondering na - bijzonder goed werd ontvangen. Het tweede verhaal rond deze vliegenierster is getiteld De schedel van sultan Mkwawa en wordt momenteel voorgepubliceerd in Sjors en Sjimmie Stripblad. De douanier in Eric Heuvel neemt af met tientallen procenten, opdat hij - voorzichtig, maar gedreven - van zijn hobby zijn beroep kan maken. Dit artikel is het eerste in een serie over stripmakers in wording, de jonge honden van het vaderlandse beeldverhaal. Hoor ze eens blaffen!

'Ja, ik heb het als moeilijk ervaren om ertussen te komen. Er is in de stripwereld veel concurrentie; een heleboel mensen houdt zich professioneel met het medium bezig en dat is wat anders dan toen de strip in Europa in de kinderschoenen stond en men één van de weinigen was, die zich als striptekenaar aandienden. Maar het probleem lag niet in de laatste plaats bij mijzelf. Als stripmaker in spe ben je onzeker van jezelf en ik had niet de brutaliteit om mij rechtstreeks tot de uitgevers te wenden. Ik had ontzag voor 'het echte werk' en vooral het toenmalige Eppo beschouwde ik als een professioneel bolwerk, waarmee ik de confrontatie niet aandurfde. Mijn buurvrouw vond het goed, mijn vader, mijn neefje, iedereen vond het schitterend wat je deed, maar zelf kon ik als ik moe was of down mijn werk gewoon slecht vinden, terwijl het voor mij na een goede nachtrust ook heel mooi kon zijn. En als ik dan wel eens zag wat een gerenommeerde striptekenaar deed, dacht ik: 'Dat kan ik ook!' Om op andere momenten weer te vrezen, dat ik dat niveau nooit zou bereiken. Deze twijfel en daarmee de terughoudendheid om te proberen je werk bij een uitgever onder dak te krijgen, noemt mijn vriend Ruud de Grefte terecht behaaglijk. Het is behaaglijk te dromen van een toekomst als stripmaker en zolang je niet naar een uitgever stapt, vallen die dromen tenminste niet in duigen. Maar het zijn je nuchtere momenten die richting geven aan je carrière. Je mag je niet laten leiden door twijfels. Tijdens mijn nuchtere momenten onderkende ik mijn talent en besefte ik, dat ik de confrontatie moest aangaan.' 'Voor het zover was doorliep ik evenwel het amateurbladencircuit. Ik heb een grote bewondering voor de initiatiefnemers van deze bladen, die ik zeer waardevol vind als leerschool en als stimulans . Je leert er wat grafisch tot de mogelijkheden behoort en ziet wat er van je werk in druk overblijft. Van 'collega's' steek je allerlei foefjes op en je maakt elkaar wegwijs in materialen. Er is nog eens een tijd geweest, dat ik strips maakte met Hema-stiftjes van vier voor één gulden! Voorts vond ik het bij redactievergaderingen stimulerend om met elkaar bezig te zijn en ook de mogelijkheid te publiceren is natuurlijk een stimulans. Ofschoon het spijtig is, dat bij gebrek aan abonnees bij amateurbladen respons van de lezers uitblijft. In die tijd beleefde ik het gelukkigste moment in mijn striploopbaan, dat waarschijnlijk nooit meer overtroffen zal worden, want je bent de koning te rijk als je in de gelegenheid gesteld wordt je eerste schreden te zetten op het pad van de professionele stripmaker. Ger van Wulften had het werk van Ruud de Grefte en mij opgemerkt en zag voor ons mogelijkheden. Ik dacht: 'Nu gaat het echt beginnen!' Ik werd aan een strip gezet over de Dolly Dots, maar bleef in het stadium van ontwerpen steken. De Dolly Dots bemoeiden zich op de achtergrond met het project en waren het er niet mee eens toen ik ze op een karikaturale manier neerzette. Dus begon ik opnieuw, met als resultaat, dat de strip te realistisch werd. Dat ging zo maar door en uiteindelijk leverde het niets op. Zo kwam er een eind aan de samenwerking met Van Wulften en keerde ik een illusie armer terug naar de amateurbladen.' 'Omdat ik Yèch, waarin ik toen publiceerde, als een doodlopende weg ging beschouwen, stuurde ik een doorsnee van mijn werk naar iedereen behalve naar Eppo, alweer uit ontzag voor dit stripblad. Van Titanic en Wordt Vervolgd kreeg ik het anonieme standaardbriefje terug met de gebruikelijke clichés als: 'De mogelijkheden zijn er, maar je bent er nog niet rijp voor. Oefen eerst nog maar een paar jaar.' Uitgeverij Panda van die man met die baard, Hans Matla, was zeer enthousiast, maar hoe graag ze het ook wilden, het ontbrak hun aan geld om hun fonds met mijn strips uit te breiden. Ook Martin Lodewijk had ik benaderd vanwege zijn project De Kat. Ik wilde graag één van degenen worden, die deze strip tekenden. Martin nam contact met mij op en het klikte meteen tussen ons. Hij vroeg mij zijn assistent te worden, maar omdat ik liever geheel eigen werk maakte, aarzelde ik. Uiteindelijk stemde ik toe, omdat ik het een eer vond om met hem samen te werken. Om mij financieel onafhankelijk te maken, zouden wij een nieuwe strip opzetten, die mij van een basisinkomen zou verzekeren. In mijn vrije tijd kon ik Martin dan assisteren. Maar het middel werd al gauw het doel: de strip werd voor ons het belangrijkste en van het assisteren is niet veel meer gekomen. Ook een aanzet tot een verhaal van De Kat verdween al snel in de la. Dat Martin Lodewijk met mij in zee ging, is voor mij natuurlijk een uitermate gunstige ontwikkeling geweest. Hij voorspelde mij, dat ik in tien tot vijftien jaar een hoog niveau kon bereiken, maar met zijn ervaring kon hij me begeleiden om zo dit niveau in twee jaar te halen. Zo ontstond er een leermeester-gezelsituatie. Ik geloof niet, dat een leermeester voor een tekenaar onmisbaar is, als je talent hebt komt het er vanzelf wel uit, maar zo iemand brengt je wel snel de kneepjes van het vak bij. Zo heeft Martin mij geleerd om mijn schetsen op losse velletjes te maken. Dat werkt veel minder benepen. Indien je schetst op de uiteindelijke pagina, gebeurt dat vaak krampachtig. Dan kun je binnen het kader ook verkeerd uitkomen en handhaaf je zo'n tekening misschien, omdat hij voor de rest wel geslaagd is. Nu kan ik met mijn schetsen op de lichtbak manipuleren tot de beste compositie verkregen wordt. Ik zou graag eens willen zien hoe anderen te werk gaan, want misschien kan ik ook daar nog wat van opsteken.' 'De term heeft voor mij een wat negatieve klank, dan denk ik aan het neefje van de directeur, dat door de laatste een bedrijf wordt binnengebracht, maar natuurlijk heeft Martin voor mij ook als kruiwagen gefungeerd om bij Eppo voet aan de grond te krijgen. De hoofdredacteur, Peter van Leersum, gaf het naderhand eerlijk toe: hij had nooit verwacht, dat ik het in mij had. Ik heb het geluk gehad, dat Martin het wèl zag, maar hoeveel tientallen hebben het - na een anonieme afwijzing van iemand die er helemaal naast kan zitten - opgegeven? Tenslotte zijn de meeste aanstormende talenten nog maar nauwelijks de puberteit ontgroeid, hetgeen hen des te kwetsbaarder maakt. Elke afwijzing is een reden om af te haken. Een persoon in de functie van Van Leersum zou bijgestaan moeten worden door iemand als Martin Lodewijk. Men kan niet van iemand verwachten, dat hij èn zakelijk èn redactioneel èn artistiek zijn mannetje staat. Verder zou het inzetten van talent scouts het blootleggen van aanstormend talent kunnen bevorderen. Misschien is het ook een aardig idee om gerenommeerde tekenaars jonge mensen voor een gesprek te laten ontvangen. Dat kan erg stimulerend zijn en het is in elk geval een stuk waardevoller dan een onpersoonlijk briefje. En als men mocht besluiten het werk van een nieuw talent uit te geven, mag men niet de fout maken om dit in een te hoge oplage te doen, waardoor de verkoopcijfers al gauw tegenvallen en men er het bijltje maar bij neergooit.' 'Van January Jones stond nog niets op papier; we hebben de strip door te brainstormen geleidelijk aan vorm gegeven. 'Wat zou je willen?' vroeg Martin me dan en mij leek het wel wat om een meisje of vrouw als hoofdpersoon te hebben. En zo ging dat verder: 'De jaren dertig vind ik een leuke periode.' 'Wat moet ze doen?' 'Reporter? Reporters zijn er al zoveel... Fotograaf?... Pilote!' De verschillende karakters hebben we toen niet vastgelegd, die groeien in de verhalen. Daardoor kan het wel eens voorkomen, dat ik denk: 'Is January wel zo aardig?' Een voorbeeld is het moment waarop ze die kerel overhoop rijdt in Dodenrit naar Monte Carlo. Het ontwerpen van haar uiterlijk vergde een hele strijd. Martin weet wat hij wil; hij dringt je dat niet op, maar je luistert ernaar omdat zijn argumenten goed zijn. Zo heb ik haar aanvankelijk een haardracht gegeven waar ik toch na acht pagina's op terug kwam. Ik heb haar toen een ander kapsel aangemeten, waarbij ik er op moest letten, dat het onder een vlieghelm moest passen. January's definitieve haardos is geïnspireerd op die van Ginger Rogers in films als Top hat en Flying down to Rio. Ze ziet er nu een stuk vlotter uit dan in het begin het geval was. Verder baseer ik mijn personages niet op bestaande mensen. Een bijrol als dat kleine mannetje van de Italiaanse equipe kan wel aan de werkelijkheid ontleend zijn. In zijn geval is dat Mussolini.' 'Toen we met January Jones van start gingen, kozen Martin en ik voor de klare lijn, enerzijds omdat het een stijl is waarmee je je snel kunt ontwikkelen. Ik heb er erg aan moeten wennen; ik moest de klare lijn ontdekken - ik bezat indertijd helemaal geen Kuifjes - en leren waarderen, want wat Hergé deed vond ik eerst niet zo denderend. Soms heb je iemand nodig om tot inkeer te komen en dankzij Martin Lodewijk ging ik inzien van wat voor een enorme kwaliteit het werk van Hergé wel was. Geleidelijk aan ben ik me meer gaan thuisvoelen in die stijl, waardoor de tekeningen er ook lekkerder uit zijn gaan zien. En terwijl ik het vroeger vervelend vond als men zei, dat mijn werk op dat van Hergé leek, beschouw ik dat nu als een compliment. Ik ben wel van mening, dat je iets van jezelf aan zo'n stijl moet kunnen toevoegen. Het mag herkenbaar zijn, maar geen plagiaat. Anderzijds hebben wij voor de klare lijn gekozen, omdat Martin en ik er zeker van wilden zijn, dat de strip een succes werd. De klare lijn beleeft natuurlijk een hausse, mogelijk is het zelfs altijd een heel populaire stijl geweest. Dodenrit naar Monte Carlo verkoopt wat mij betreft prima. Er zijn in het Nederlands taalgebied 7000 albums van uitgezet en die zijn zo'n beetje allemaal verkocht. De overige 2000 van de oplage zijn nergens meer te krijgen. Ik vermoed dat Big Balloon ze in reserve houdt om als buffer te dienen bij het uitkomen van een nieuw deel. Het album is vertaald in het Frans, Duits, Deens, Noors en Portugees en ook Spanje schijnt er aan te komen. Of dat succes nu allemaal aan de klare lijn te danken is, valt natuurlijk moeilijk te bewijzen. Het is eigenlijk hetzelfde als met roken, waarvan men nog nooit heeft aan kunnen tonen, dat je er longkanker van krijgt... Een oorzaak van het succes kan ook de tijd zijn waarin January Jones gesitueerd is. Kijk maar eens naar het overweldigende succes van Indiana Jones, dat Batman met name in Europa niet kon evenaren. De jaren dertig hebben iets avontuurlijks; de wereld was nog niet zo bekend en je kon nog eens wat ontdekken. Afrika was onbekend, Azië ook; en nu gaat iedereen er op vakantie. Die tijd heeft iets exotisch voor ons, waarnaar wij, afgezien van de depressie, terugverlangen. Het leven was modern, en toch weer niet. En bovendien liepen er van die typische booswichten rond als nazi's, Jappen en kolonialen. In January Jones proeft het publiek die sfeer door de vormgeving en het verhaal. Ik teken ook allerlei bekende dingen als het Witte Huis in Rotterdam, terwijl oudere lezers de Gedächtniskirche in zijn oude glorie zullen herkennen. Ik denk, dat mijn gedrevenheid en enthousiasme voor het medium tot uitdrukking komen in de plaatjes. Hierdoor verzorg ik onder meer de details goed en ook dat zal zijn bijdrage geleverd hebben aan het succes van Dodenrit naar Monte Carlo. Wat de aandacht in de vakpers betreft, heb ik met dit debuutalbum niet te klagen gehad en ook de nominatie voor de Stripschappenning '89 was een opsteker, maar over het algemeen vind ik, dat debutanten best wel wat meer aandacht zouden mogen krijgen.' 'Een hindernis voor het succes is ongetwijfeld de lage frequentie waarmee de albums van January Jones uitkomen. Twee albums per jaar zou beter zijn, maar ik haal er slechts één per anderhalf jaar. Dat komt doordat ik nog voor tachtig procent bij de douane werk. Daar gaan naar alle waarschijnlijkheid twintig procent vanaf, omdat ik voor Belfleur een gagstrip ga maken op tekst van Evert Geradts en Ruud Straatman. Het zou ideaal zijn als ik wekelijks één pagina Fleur, want zo gaat die strip heten, één pagina January Jones en een halve pagina voor een krant of tijdschrift zou kunnen maken. Dan zou ik nog twee dagen werken en vijf dagen strips tekenen. Het is de zekerheid van het ambtelijk bestaan waarom ik nog aan de douane vasthoud; ik ben huiverig voor een bestaan uitsluitend als freelancer. Als ik nou met strips Uderzo-, Vandersteen- of Van den Boogaard-inkomsten vergaarde, durfde ik het risico wel te lopen om mijn baan eraan te geven. Wat dat betreft zou er een ondersteuningsfonds voor striptekenaars moeten zijn. Studenten krijgen toch ook een beurs? Er zijn nog andere stripplannen waarmee ik rondloop. Ik wil zelf ook gaan schrijven, omdat ik vind, dat de uiteindelijke creatie bij de schrijver ligt. De figuur ligt klaar. Hij is een Amerikaanse musicus, die in de periode december '39 tot november '41 door een groezelig theaterbureautje, denk daarbij aan dat van Hennie Huisman in zijn Soundmixshow, voor een optreden wordt uitgezonden naar bij voorbeeld Azië. Ik ben zelf ooit in het voormalige Nederlands Indië geweest en heb de drang daar iets mee te doen. In mijn hoofd zie ik al pagina's van deze strip volledig af voor me en de balans tussen tekst en tekeningen is uitstekend; de humor is briljant en hetzelfde geldt voor de decors. Dan denk ik: 'Het beste van mijzelf moet nog komen, maar wat als ik dit niet waar kan maken? Hoe het ook zij, mocht ik het in de toekomst met strips druk gaan krijgen, dan zal ik niet gauw geneigd zijn een deel van het werk uit handen te geven, hoewel de werkdruk echt te groot kan worden. Daarmee wil ik niets ten nadele zeggen van mensen als Theo van den Boogaard, maar ik vind elk facet van het tekenen van strips gewoon te leuk. Alleen de inkleuring is te tijdrovend. Die wordt nu verzorgd door mijn vriendin Jacqueline. Zij is erg perfectionistisch, wat ten koste gaat van het productietempo. Ik zie het als mijn doel een evenwicht te vinden tussen perfectie en productie.' ========================= Kader Theo van den Boogaard werkt net als Eric Heuvel in de klare lijn en Martin Lodewijk schrijft de teksten van January Jones. Gezien hun verwantschap met onze jonge hond, geven deze twee oude rotten hun visie op diens werk. Theo van den Boogaard: 'Eric is een leuk verschijnsel aan het firmament. Hij tekent levendige plaatjes, goed doorvoeld. Al bij zijn binnenkomst in de stripwereld was hij heel ver. Ik heb veel werk van hem gezien, ook realistisch en dan zie je, dat hij de dapperheid heeft om allerlei experimenten aan te pakken. Het gevaarlijke van de klare lijn is, dat je andermans idioom kunt overnemen en dat kleeft er bij hem ook wel een beetje aan. Het ligt voor de hand dat je eerst de trucs van de klare lijn aanboort, maar daar groeit Eric overheen. January Jones heeft een gekke uitstraling die ik leuk vind. Ik vind het belangrijk dat iemand zijn huiswerk goed doet en dat ontbreekt er bij Eric wel eens aan. In anatomie, compositorisch en qua verteltrant kan het wel eens beter. Je moet streng zijn voor jezelf, maar daar zal hij niet altijd de tijd voor hebben. Toch komt er onherroepelijk een moment waarop je de standen die steeds terugkomen heel goed moet gaan bestuderen. Strips maken is toch de kunst van het doorgaan. Zoals ik geloof ik als eens eerder heb gezegd: Op kosten van de lezer mag je leren tekenen.' Martin Lodewijk: 'Eric is een praktische tekenaar, zijn werk is meteen te gebruiken. Hoewel hij verhoudingsgewijs vrij onervaren is, doordat hij veel tijd in zijn baan en dus niet in het tekenen kan stoppen, is hij toch zo professioneel, dat je hem niet jarenlang hoeft te coachen. Hij is natuurlijk niet de beste tekenaar ter wereld, maar juist daardoor is hij zo bruikbaar. Ik herinner mij iemand, die perfect een muziekfragment had leren spelen, maar daarmee kan men niet optreden. Al beheers je maar drie akkoorden, zodra er een logisch begin en eind aan je muziekstuk zit, kan dat wel. Eric en ik hebben veel gemeen: interesses en we zijn ook opgegroeid met de zelfde invloeden. Zijn vader bewaarde de Heroïc Albums uit de jaren '40, waarin mensen als Maurice Tillieux, Tibet, Greg en François Craenhals begonnen. Zij hadden een professionaliteit die wij ook willen bereiken. Zeg maar: wekelijks een verhaal maken zoals bij de Amerikaanse sitcoms. Hergé's vroegste werk was ook louter professioneel, hij tekende geen pagina 's voor het museum. Later ontstegen hij en Tillieux de professionaliteit. Wij spiegelen ons daaraan. Eerst en vooral wil Eric duidelijkheid voor de lezer. Daar nog iets aan toevoegen is iets wat hij probeert te bereiken, maar geen bewust doel. Van Gogh zat ook niet te schilderen met het idee een museum te vullen, maar als je niet probeert door de professionaliteit heen te breken, heb je later wellicht het idee dat je mogelijkheden niet hebt uitgebuit. Erics doel is denk ik niet de kunst, hij is geen tekenbeest zoals sommige anderen. Eric wil tekenen in dienst van een verhaal. Hij is heel ijverig als je je bedenkt, dat hij ook nog een baan heeft. Zijn werk kan altijd beter, maar dan moet je als een stel schakers elk plaatje gaan analyseren en zien wat voor consequenties het heeft voor het volgende en het eraan voorafgaande.' Dit artikel is een gecorrigeerde versie van een bijdrage die in Stripschrift 234 verminkt was afgedrukt.
door Noël Ummels
Stripschrift 235
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Privacy en voorwaarden Accepteer Weiger