Yves Leclercq is niet alleen stripschrijver, maar speelt ook gitaar en dan bij voorkeur blues. In slide-style, met de gitaar plat op de knieën, gebruikt hij doorgaans een open, modale stemming. Voor de kenners: EBEEBE. Toen hij zijn gitaar daarop liet afstellen, wees de man in de muziekwinkel hem er verbaasd op dat die stemming ook in een ander muziekgenre veelvuldig wordt gebruikt. Een opmerkelijke overeenkomst, die Leclercq aan het denken zette. Zou die overeenkomst ons iets kunnen vertellen over de wortels van de blues? Leclercq dacht van wel en omdat hij geen musicoloog is, schreef hij in plaats van een wetenschappelijk artikel een prachtig magisch-realistisch stripscenario. Het voorval in de muziekwinkel wordt daarin toegeschreven aan de denkbeeldige bluesgitarist Buddy Leroy. Maar, als Leroy die winkel binnenwandelt bevinden we ons al aan het eind van het verhaal, zo ergens eind tachtiger jaren, vlak voor zijn afscheidsconcert in Parijs. Daar, in de kleedkamer, vertelt hij een bandlid over zijn ontdekking. Leroy's levensverhaal begint met een reeks flashbacks die de lezer terugvoert naar de jaren dertig, de tijd waarin de bluesartiest opgroeit in het troosteloze moerasgebied van de Mississippi, de oorsprong van de Deltablues, en waar hij op spookachtige wijze kennismaakt met de EBEEBE-stemming. In de jaren veertig en vijftig wordt Leroy een beroemd bluesartiest, maar als zijn vrouw sterft stopt hij zijn gitaar terug in de koffer. Totdat hij toevallig merkt dat blanke popartiesten als Crosby, Stills en Nash zijn gitaarstijl intussen dankbaar hebben weten te vertalen naar de popmuziek. Dan is hij weer even helemaal terug en klaar voor de onthulling van het geheim van de EBEEBE-stemming. Leroy's leven bestrijkt de complete geschiedenis van de blues en Leclercq maakt daarvan handig gebruik om die hele historie nog eens kort en kundig samen te vatten, met inbegrip van het bekende verhaal van de ontmoeting tussen de duivel en blues-legende Robert Johnson. Er zullen maar weinig muziekwetenschappers zijn die de theorie van Leclercq/Leroy over de oorsprong van de blues serieus zullen nemen. De meesten van hen zijn immers nogal gehecht nogal aan het idee van een 'zwarte', Afrikaanse herkomst van deze muziekstijl. Zelf heb ik minder moeite om met Leclercqs idee over de Europese wortels van de blues. Je hoeft het echter bepaald niet met de schrijver eens te zijn om van deze striproman te genieten. De meeste lezers zullen als een blok vallen voor het schitterende tekenwerk van Georges van Linthout, die het verhaal heeft gegoten in ruwe potloodtekeningen met gewassen inkt. Rauw, melancholisch en alles in zwart/wit met veel grijstinten: precies zoals het hoort bij de blues. Kortom, het verhaal is inhoudelijk origineel, uiterst knap getekend en prachtig vormgegeven. Mijn kritiek beperkt zich tot het magisch-realisme waarmee Leclercq de verschillende episodes uit het leven van zijn hoofdfiguur aan elkaar lijmt. De overgangen zijn daardoor niet altijd even gemakkelijk te volgen. Zelf kan hij natuurlijk niets doen aan het uiterst stroeve Nederlands van de vertaling, die bovendien nogal slordig omgaat met de, overigens schaarse, muziektechnische terminologie.