Steeds meer uitgevers leggen zich toe op het publiceren van oudere nooit eerder in albumvorm verschenen stripverhalen. De vereniging Brabant Strip met de Collectie Fenix is hiervan een goed voorbeeld. Maar ook Bee Dee brengt regelmatig oude stripverhalen in een album uit. Stripschrifts uitgever Stripstift doet dit jaar eveneens een duit in het zakje door zich te concentreren op boekuitgaven van oudere krantenstrips. De in Zedelgem, België gevestigde uitgever Saga heeft in korte tijd ook een drietal boeken uitgebracht binnen hun Collectie Retro. Saga kiest voor een luxe uitvoering met harde kaft en linnen rug. Door bij de albums een extra prent te voegen en de oplage beperkt en gesigneerd in de winkels te brengen, kan ook de prijs een exclusief tintje krijgen. Het maakt de boeken tot een verzamelwaardig object. Soms zijn er verklaarbare redenen waarom een verhaal het nooit eerder tot stripalbum geschopt heeft. Een te klein aantal pagina's, ruzie tussen maker en uitgever, of het niet kunnen financieren van de productie ervan zijn van die plausibele redenen. Andere strips daarentegen, hebben de promotie tot album nooit gemaakt om kwalitatieve redenen. Het verhaal moet tenslotte op zijn minst avontuurlijk, spannend of grappig zijn, een criterium dat een prominente plaats inneemt bij de afweging: uitgeven of niet. Geen uitgever - een incidentele filantroop daargelaten - zal het wagen zijn geld in broddelwerk te steken. In het licht van deze kort-door-de-bochtbeschouwing moet ook het album van Jean-François Charles worden bekeken. Het boek dat op de cover J.F. Charles getiteld is en pas op de titelpagina De straatridders heet, bevat twee verhalen op tekst van Jean-Marie Brouyère die eerder in 1977 en in 1987 verschenen in het inmiddels ter ziele gegane weekblad Robbedoes. Het vertelt het verhaal van een miniatuur-Scrooge, Caspar Craqueling, wiens enige twee doelen in het leven zijn om zo gierig mogelijk te leven en zo rijk mogelijk te sterven. Hij denkt dit te bereiken door als pandjesbaas zoveel mogelijk huurders dwars te zitten en door hen het vel over de neus te halen met behulp van een knokploeg en een al even onbetrouwbare advocaat, meester Gluip. Het verhaal is mager en de tekeningen zijn duidelijk van een tekenaar aan het begin van zijn carrière. In een uitgebreid voorwoord, met enkele storende typefouten, wordt dit ook grif toegegeven. Indirect geeft de schrijver van dit voorwoord - Thierry Martens, destijds hoofdredacteur bij Robbedoes - de schuld van het mislukken van de serie in het weekblad en daarmee aan de kans op een boekuitgave, aan zijn opvolger die alles, en ik citeer: 'waar hij mijn hand achter vermoedde' aan de kant schoof. Mijn persoonlijke conclusie is dat De straatridders voornamelijk vanuit nostalgische overwegingen in albumvorm is uitgebracht.