Dit Joris Jofel-verhaal is de eerste uit de reeks van vijf. Nog geschreven door Ruud Ringers die later werd opgevolgd door Andries Brandt`, destijds ook artistiek directeur van de Toonder Studio's.
De tekenstijl ondergaat net over de helft een overduidelijke wisseling als Gideon Brugman, de broer van tekenaar Carry Brugman, bijspringt. Dit, omdat Carry het druk had en ook meer tijd moest steken in het vergaren van documentatie, zo blijkt uit het interview in het album. Het blijft echter een smetje op dit stripboek. De meer karikaturale aanpak van broer Gideon staat in schril contract met de donkere, soms grimmige stijl van Carry, die de smaak van Willy Lohmann achterlaat. Daar waar Carry kiest voor toevoeging van krassen voor bij voorbeeld schaduwen laat Gideon de vlakken leger en bekommert hij zich minder om achtergronden. Carry weet echter het griezelelement sprekender weer te geven. Dit debuutverhaal over Joris, die met geen spook of monster is bang te krijgen, gaat over een rondwarende geest. Joris, die juist graag wil leren griezelen en gruwen, bemoeit zich tot afgrijzen van het spook zelf met de zaak. Het verhaal bezit volop stereotiepe figuren zoals de veldwachter die voor een borreltje altijd bereid is een oogje toe te knijpen, de plaatselijke drukker die de woorden steeds kerveerd... eh... verkeerd uitspreekt en de oma van Joris die zelfs schrikt van groeiend gras en eindeloos bakkies koffie blijft zetten. Wie de verhalen van vroeger uit Sjors - dit verhaal dateert uit 1971 - nog kan herinneren, zal een aangenaam uurtje beleven. Voor de echte Jofel-die hards is het verhaal ook nog te lezen in het eerste Cartoon Aid-album uit 1989. Voor het omslag is dit keer een nieuwe tekening gemaakt, gebaseerd op een foto gemaakt in het Dordrechtse museum Simon van Gijn.