Ik heb een zwak voor het werk van Jeroen Steehouwer. Dat komt misschien omdat we allebei Jeroen heten. Afgelopen Stripdagen Haarlem waren we bovendien de enige twee mannen in krijtstreep - lekker eigenwijs tussen al die spijkerbroeken. Bij het lezen van Steehouwers Jeugdjaren ontdekte ik dat die verwantschap nog veel dieper gaat: net als ik verhuisde de tekenaar als basisscholier naar de Gelderse regio, waar hij niet kon aarden. Nou wil ik niet zeggen dat ik door boze boerenjongens met stokken achterna ben gezeten, ben opgesloten in boomhutten en dat ze het horloge van mijn opa hebben gestolen en vernield, maar toch. Steehouwer zet dit soort autobiografische anekdotes zo overtuigend neer dat ik er helemaal in meega, ja, er zelfs meer van mezelf in herken dan de werkelijkheid me voorschrijft. Dat is knap en natuurlijk veelzeggend voor het vertellend vermogen van Steehouwer. Toch valt er wel wat af te dingen op dit eerste deel van zijn autobiografie, verschenen bij de kleine uitgeverij Syndikaat (plus een hardcover-oplage van vijftig stuks bij Boumaar). Hoewel de tekenaar vier fasen uit zijn jeugd treffend tot leven wekt (met in de hoofdrol zijn alter ego Joachim), blijven de vier verhalen toch wat aan de oppervlakte. Bovendien zijn de leeftijdsgaten tussen die verhalen nogal groot, waardoor de ene Joachim wat weinig doet denken aan de andere. Het loopt allesbehalve vloeiend in elkaar over. Sterker nog: het heel korte afsluitende verhaal over de puber Joachim die met een paar alternatieve vrienden een avondje doorzakt, is een wel heel vreemde eend in het geheel. Was die 'epiloog' (slechts vier pagina's) niet beter geschikt geweest voor een tweede deel, waarin we vermoedelijk Joachims groei naar volwassenheid gaan aanschouwen? De doordachte beeldtaal van Steehouwer - met effectieve voice-overs en dramatische scène-opbouw: zie de beer die van de trap valt! - maakt duidelijk dat hier geen bleue debutant aan het werk is. De tekenaar maakt dan ook al een kleine twintig jaar strips, voor diverse stripbladen, educatieve uitgeverijen en de tekenfabriek van Donald Duck. Dat hij werkte met Gerard Leever zie je terug in zijn dagboekachtige stijl, dat hij werkte met Fred Julsing herken je in de sprookjesachtige verbeelding van kinderdromen. De draak en de piraten uit het tweede verhaal zijn heerlijke kinderbedenksels, die de daaropvolgende woede van Joachim over de geboorte van een jonger zusje ('Ze was inderdaad prachtig. Te prachtig. Levensgevaarlijk voor mijn alleenheerschappij') volkomen legitimeren. Joachims fantasiewereld wordt voor heel even ook de wereld van de lezer. Punt van aandacht is Steehouwers tekenstijl: hij zet alles met imposant gemak en vakmanschap op papier. Zijn stijl is los, maar eerlijk gezegd ook iets té los. Datzelfde viel me ook al op in zijn zelfuitgegeven Hildebrand Comix en de Tolstoj-verstripping Waarvan leeft de mens: het is soms zo schetsmatig dat je gaat hunkeren naar resoluter inktwerk. Geen idee of dat juist de angel zou halen uit Steehouwers fijne lijnvoering, maar het gevoel blijft knagen. Al met al een heel aangenaam boekje, maar ik blijf wachten op dat ene werk waarmee Jeroen Steehouwer zich definitief aan de grijze stripmassa onttrekt.