De priegelige dagboekstripjes van Maaike Hartjes zijn een vertrouwd onderdeel van het striplandschap. Ze verschijnen niet alleen meer in de betere amateur-stripbladen en in zelfgekopieerde miniboekjes, maar ook op professioneler niveau, bij voorbeeld in Viva. Het zijn allemaal podia die slechts een kort moment verstrooiing aan de lezer bieden. Dat is maar goed ook, want het kleine leed van de onzekere Hartjes over geld, vriendje Mark en burgerlijkheid kon tot dusver heel goed tien minuten aan één stuk boeien, maar zeker niet langer. Daarvoor ontbeert het werk de diepgang waar de grote autobiografieën van Augustinus, George Sand of Hans Warren wel over beschikken. Een groot dagboekje belooft dus niet veel goeds. Even lijkt het vreselijk fout te gaan. Hartjes krabbelt als vanouds rechtstreeks uit de ziel met een ontwapenende eerlijkheid haar ontboezemingen en belevenisjes op het papier. Ze komt aanvankelijk niet verder dan leuke stijlmiddeltjes en aardige plotjes die slechts met mate en in kleine hoeveelheden verteerbaar zijn. De wending komt vlak voor de helft van het boek; de tekenares voelt zich buitenproportioneel betrokken bij de belevenissen van twee Servische vrienden tijdens het NAVO-bombardement in de Kosovo-crisis. Ze bewerkt de bijna dagelijks binnenkomende e-mails uit het oorlogsgebied tot dagboekstripjes en geeft daarbij blijk van onzekerheid, machteloosheid en vertwijfeling. Moedig heeft Hartjes geprobeerd een maatschappelijk geëngageerde strip te maken, ondanks dat ze - zoals ze zelf weergeeft in het dagboek - wist dat ze geen groot journaliste of deskundige is. Het resultaat mag er gezien deze beperkingen best zijn, want ze is er in geslaagd veel oprechte emotie op papier te zetten. Bovendien stemt haar werk tot nadenken over de oorlogswaanzin en de enorme kloof die de meeste Nederlanders niet alleen fysiek, maar vooral gevoelsmatig van het oorlogsleed scheidt. En dat maakt dit boek tot Hartjes' interessantste werk tot dusver.