De stad Kérioth is een onheilspellende verblijfplaats. Het merendeel van de bewoners gaat er angstig en zonder materiële welvaart door het leven. De stad wordt bestuurd door een kleine elite die wordt bijgestaan door een repressief politiesysteem. Kortom, een plaats vol intriges, complotten en verraad. Wellicht is Kérioth vernoemd naar de stad uit het bijbelse Judea waar Judas Iscariot, de verrader van Jezus, vandaan kwam. Iskarioth werd de bijnaam van Judas en een ieder uit Kérioth had in de oudheid dan ook een zeer negatieve klank. Een van de schurken en overlopers in het verhaal heet zeker niet toevallig Iska Ryot. De stad Kérioth is een vreemdsoortige verzameling gebouwen, gebouwd in een reusachtige kloof met haar fundamenten in een binnenzee. Het is een rommelige stad vol anachronistische Victoriaanse gebouwen en dito kleding. Na een - veronderstelde - vernietigingsoorlog leven de mensen hier geïsoleerd met weinig technische hulpmiddelen een rauw bestaan. Marc-Antoine Boidin en Pascal Bertho zijn met de inbreng van Kérioth zowel schatplichtig aan de steden die figureren in Jeremiah van Hermann als aan de vroege verhalen van De Incal van Moebius en Alexandro Jodorowsky. Bertho is een knappe tekenaar die veel verrassende kaders en perspectieven gebruikt. Elke pagina wordt beschouwd als een apart werkstuk en dat levert een zeer gevarieerd opgebouwd album op. Boidin levert hem een bekwaam avonturenverhaal af, zij het dat de ingrediënten erg klassiek zijn. De helden zijn de sullige, goedmoedige Simeon Blanquet en de ijdele en impulsieve Alceus Bouton. Deze tegenpolen en boezemvrienden sparen om zo snel mogelijk weg te kunnen en elders een beter bestaan te bereiken. Om geld te verdienen melden ze zich aan bij het stadsbestuur om parasieten te vernietigen die de fundamenten en daarmee het bestaan van Kérioth bedreigen. De duikboot Prometheus is hun instrument. Op de achtergrond van hun onbekommerde belevenissen spelen sociale conflicten een belangrijke rol. Bovengronds is er de strijd van de onderdrukte arbeiders (Kameraden genoemd) die aangevoerd worden door de moedige vakbondsleider Yodi Raimi. Ondergronds zijn er de opstandelingen onder leiding van de gemaskerde rebellenleider Mandrin. De gezamenlijke vijand is de regering en de gewelddadige politie. Boidin weet deze ogenschijnlijk zware thema's luchtig in te kleden in een verhaal met veel vaart. Bovendien ontstaat er aan het einde van het album een voorzichtige romance tussen Alceus en vakbondsdochter Marion. Tot een afgerond verhaal komt het niet, maar het vervolg hoeft niet lang op zich laten te wachten. In Frankrijk is inmiddels het tweede deel al verschenen met de titel Etoile Noire (Zwarte ster).