Welk stripalbum heeft je ertoe gebracht om zelf strips te gaan maken? En welk boek heeft je aangezet om daar mee door te gaan? Dertig, voornamelijk Franstalige stripmakers gaven hun antwoord op die twee vragen. De neerslag daarvan is te vinden in het boek Jeux d'lnfluences, het tweede deel in de Collection Mémoire Vive van de Franse uitgever PLG (Plein La Gueule). Het is onduidelijk wie die twee vragen precies heeft gesteld, want de naam of namen van de redacteuren worden in het boek helaas niet genoemd. Waarschijnlijk zijn het Philippe Morin, Dominique Poncet en Pierre-Marie Jamet, de drijvende krachten achter het gelijknamige fanzine. De striptekenaars die hun vragen beantwoorden vormen een reeks die loopt van Alex Barbier, Baru en Cosey, via Etienne Davodeau, Jean-Pierre Gibrat, Denis Lapière en Johan de Moor naar Michel Plessix, Tronchet en Vink. Het zijn bekende namen, merendeels van stripmakers uit de na-oorlogse generaties. De oudste en de enige die voor 1945 is geboren is José Muñoz (1942); de jongste is Jochen Gerner (1970). Met zo'n spreiding van leeftijden kunnen we de nodige variatie verwachten. Dat klopt ook wel als we de antwoorden even snel turven. Samen noemen de dertig striptekenaars niet minder dan 35 verschillende namen als antwoord op beide vragen. Tussendoor vallen er zelfs nog wel iets meer, want sommigen kunnen maar moeilijk kiezen. Veel overlap is er kortom niet. leder heeft zo zijn eigen voorkeur. Slechts enkele namen vallen meer dan een keer. Bij de eerste vraag wordt Hergé - dat viel te verwachten - maar liefst vijf keer genoemd. Hij moet het echter in populariteit afleggen tegen André Franquin, wiens naam zes keer valt. Opvallend als eerste inspiratie van beginnende tekenaars is verder Maurice Tillieux die een aantal keren in zeer lovende bewoordingen wordt genoemd. De jongere tekenaars noemen daarnaast ook nog Hugo Pratt (drie keer) als eerste inspiratiebron. De naam van Pratt valt ook de nodige keren als antwoord op de tweede vraag (vier keer). In die categorie moet hij die score delen met Moebius/Giraud, maar het verschaft hem bij elkaar toch een opvallende toppositie. Wat moet je met zo'n boek? Je kan een lijstje maken zoals hierboven, maar daar ben je snel mee klaar. Een andere mogelijkheid is om de suggestie op te volgen die in de titel besloten ligt: loop met de antwoorden in de hand naar je boekenkast om te zien of er ook werkelijk sprake is van beïnvloeding. Dat levert soms voor de hand liggende uitkomsten op. Neem nu Pratt. Het is op zich niet zo vreemd dat hij - in dit geval met zijn avonturen van Sergeant Kirk - wordt genoemd door José Muñoz, en die op zijn beurt weer - voor zijn verhalen over de privé-detective Alack Sinner - door Baru. Leg hun werk maar eens naast elkaar. Soms liggen de overeenkomsten echter minder voor de hand. Dat Cosey ook Pratt noemt, vind ik zelf bij voorbeeld opvallender. Hier lijkt het minder om de tekenstijl te gaan, als wel om de sfeer van het betreffende album, La ballade de la mer salée. Het is dezelfde dromerige sfeer, die we ook aantreffen in Cosey's album Kate, waar Vink op zijn beurt weer naar verwijst. Is het boek de moeite van het aanschaffen waard? Eerlijk gezegd, eigenlijk niet. Met enkele observaties, zoals de bovenstaande, heb je het meeste wel gehad. De bundel bestaat uit tamelijk korte - wat mij betreft té korte - stukjes met veel plaatjes en de nodige witpagina's die het geheel nog enige omvang moeten geven. Het getekende voorwoord van Lewis Trondheim en de geschreven introductie van Philippe Dumez voegen ook niet al te veel toe. Het is wat weinig allemaal, kortom, voor de prijs van ruim 35 gulden. Of je moet het boek willen aanschaffen voor de lijst met korte biografieën achterin van alle stripschrijvers die in het boek bij name genoemd worden. Die informatie is echter ook wel op andere plekken te vinden.