Na de vertellingen over Tschaï, de waanzinnige planeet achtte uitgeverij Daedalus de tijd rijp om ook vroeger werk van sciencefiction- en fantasyboeken schrijver Jack Vance in stripvorm op de markt te brengen. Het epos over De Duivelsprinsen verschijnt in boekvorm al in medio jaren 60 en wordt daarna afgerond met delen in 1979 en 1981. Vance tekent daarin het verhaal van Kirth Gersen op. Die een bijna levenslange zoektocht aangaat op zoek naar de Duivelsprinsen die hij verantwoordelijk houdt voor de dood van zijn ouders. Jean-David Morvan, die het stripscenario ervan voor zijn rekening neemt, behoudt de wat pompeuze vertelstijl die we van Vance kennen. Het omslachtige woordgebruik en soms eindeloze geëmmer haalt daardoor de vaart uit het verhaal. Aan de andere kant: als je houdt van de vertelwijze van Vance, krijg je wel waar voor je geld.
Onderwijl is het fascinerend om te zien hoe hardnekkig Gersen zijn zoektocht volhoudt. Soms is het geluk hem goed gezind. Zo belandt hij op een planeet aan de zelfkant van het heelal, een soort parallelle wereld, alwaar hij door toeval in het bezit komt van de kennis van een nieuwe planeet waar veel machtige mensen belangstelling voor hebben. Hier speelt de geheimzinnige Malagate, bijgenaamd de Plaag, een belangrijke rol in. Het scenario van Vance kent meerdere lagen die Morvan redelijk trouw blijft. Zo is er ruimte voor een romantische ontmoeting en die leidt tot een noodzakelijk zijpad als Gersens geliefde wordt ontvoerd.
Het tekenwerk van Paolo Traisci leent zich goed voor een fantasy-vertelling; zowel zijn ruimteschepen, vreemde en afzichtelijke personages, als de beelden van de planeet waar iedereen naar op zoek is, zijn fraai. Het einde van dit hoofdstuk, vervat in een tweeluik, is een ontknoping als in een echte whodunnit. De albums verschijnen zoals gebruikelijk in een harde- en een slappekaft-versie.