Familie heb je niet voor het kiezen, het is een bekend cliché. Dat de uitspraak alom bekend is maakt duidelijk dat familiebanden niet altijd een bron van vreugde vormen, maar wijst er evenzeer op hoezeer die banden desondanks een rol (blijven) spelen. Noël Ummels kijkt in deze aangrijpende graphic novel terug op de band die hij had met zijn vader Pierre, die een kwart eeuw geleden overleed. De schutbladen waarin het verhaal van dit moeizame samenleven is gevat zijn veelzeggend: voorin een portrettengalerij die vader in zowel reguliere als kwetsbare momenten in beeld brengt, achterin een kind dat al vallend zijn fantasierijke jeugdbestaan lijkt te verlaten.
Ummels, die als tekstschrijver eerder ook stripscenario’s maakte (Carbeau - Barones & bolides), verloor op zevenjarige leeftijd zijn moeder aan een hersenbloeding. Hij was het jongste kind in een Maastrichts middenstandersgezin waar hij opgroeide met drie zussen. Vijf andere kinderen waren tijdens of al vrij snel na de geboorte overleden; ingrijpende gebeurtenissen die sporen nalieten.
Vader bleek ziek te zijn, maar wat dat inhield bleef aanvankelijk enigszins raadselachtig voor het opgroeiende kind. Pas toen Noël een jaar of achttien was, werd hem duidelijk dat het om een bipolaire stoornis ging; zijn vader was manisch-depressief. Hij werd diverse malen in de psychiatrische inrichting Vijverdal opgenomen, en lang niet altijd vrijwillig. De depressies van vader zouden de jeugd van Noël en zijn zussen onmiskenbaar tekenen.
In potloodachtige zwart/wit-schetsen van Liesbeth Waijers wordt de lezer op ingetogen wijze meegenomen langs een grillig levenspad - de ups en (vele) downs van het opgroeien in een situatie die bovenal een worsteling moet zijn geweest. Op een rustige toon blikt Ummels terug op zijn jeugdjaren; hij kan inmiddels met enige distantie kijken naar de manier waarop hij een weg probeerde te vinden te midden van onzekerheden. Of liever gezegd: waarin volwassenen een weg voor hem uitstippelden. Evenals zijn minderjarige zussen werd hij uit huis geplaatst en kwam hij na een tehuis uiteindelijk in een pleeggezin terecht. Hij is kritisch over de gang van zaken, vooral over het gebrek aan begrip waarmee hij geconfronteerd werd, ook bij professionals. Toch legt hij ook begrip aan de dag. De kritische blik is dan ook niet gespeend van enige mildheid. Dat prikkelt tevens de nieuwsgierigheid en het mededogen van de lezer. Er spreekt ontegenzeggelijk liefde uit deze zoektocht naar wat zijn vader moest doorstaan. Daartoe behoorde niet in de laatste plaats diens verblijf als dwangarbeider in het Duitse Göttingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hoezeer hij daar als tbc-patiënt voor zijn leven moet hebben gevreesd, wordt duidelijk in een fraai vormgegeven weergave van een angstcyclus. Dat die episode genegeerd werd door de verantwoordelijke psychiater is moeilijk te begrijpen, de verontwaardiging van de schrijver is dan ook zeer invoelbaar.
En mijn vader waande me dood is een eerlijk en ontroerend document dat een confronterend tijdsbeeld vormt van de jaren zeventig en tachtig. In de openhartige weergave spaart de auteur ook zichzelf niet. De betrokkenheid van Ummels en Waijers heeft een prachtig boek over een wrang verhaal opgeleverd.