Wat hebben de filmacteur Charlie Chaplin (1889-1977) en kunstschilder James Ensor (1860-1949) gemeen? Ze werden oud, 88 en 89 jaar. Ze gloreerden, Chaplin aan het einde van het tijdperk van de stomme film, Ensor aan het begin van het Surrealisme. Hun vaders raakten beiden aan lager wal en aan de drank. En nu verschijnt haast tegelijk hun stripbiografie.
Een collega-striprecensent verzuchtte dat hij wéér een stripautobiografie las. Dat geldt dan ook voor strip-biografieën. Commercieel gezien heeft een biografie van een bekend persoon een streepje voor, in welk medium dan ook. Dan is de valkuil van een aangeklede Wikipedia-pagina inderdaad niet ver weg. Makkelijk voor de maker, saai voor de lezer. Wat maakt een stripbiografie de moeite waard? Die moet afwijken van de naakte, chronologische feiten.
Chaplin, van scenarist Laurent Seksik en tekenaar David François, blijft het dichtst bij Chaplins biografie, maar geeft toch extra’s. Mooi is bij voorbeeld hoe Chaplin zijn typetje de ‘tramp’ werd: vlak voor zijn eerste, onverwachte optreden als acteur pikt hij vier willekeurige rekwisieten uit een kleedkamer: een bolhoed, ouwe schoenen, een plaksnorretje en een te groot pak. Een toneelknecht steekt hem nog gauw een wandelstokje toe. Voor het Tramp-loopje doet hij de arme, Joodse bewoners uit zijn Londense jeugd na, ‘toffeehakken’ genaamd (toch wat nieuws op Wikipedia!). Chaplins voorliefde voor minderjarige dames heeft ook een andere kant: diezelfde dames kunnen hem chanteren met een zwangerschap, wat een fraaie pagina oplevert met Chaplin gevangen in stripkaders, met de tramp als aap uit de mouw. Schat'je'hemeltjerijk, blijft Chaplin trouw aan zijn arme afkomst, waarmee hij de verdenking van communisme op zich laadt, een doodzonde voor senator Joseph McCarthy. Actueel: hij weigert te zeggen of hij Joods is of niet, in het opkomend antisemitisme van diezelfde aartsvijand McCarthy. Nog een pluspunt, de Nederlandse koper krijgt het complete album, waar Franse kopers de drie delen apart moesten scoren.
Jan Bultheel (die we kennen van tekenfilm en – album Cafard) blijft ver weg van James Ensors biografie en kiest voor een creatievere aanpak: in zijn album Onze James komt die hele Belgische kunstschilder niet voor! We krijgen slechts terloops wat te weten over hem, via de belangrijkste vrouwen in zijn omgeving: z’n moeder, zus, chagrijnige tante, minnares en kunstkoopster. Fragmentarisch allemaal, het nawoord van de ‘echte’ biograaf Eric Min is dus niet overbodig. Ook Bultheels ‘tekenwerk’ is experimenteel: hij fotografeert die vrouwenpersonages, allemaal kennissen, en maakt van die foto’s digitale pentekeningen. Nadeel: die personen zijn soms slecht te onderscheiden van elkaar. Die plaatst hij in digitale 3d-achtergronden, bij voorbeeld het echte souvenirwinkeltje (nu museum) van de Ensors. Bultheel legt dit alles prachtig gedocumenteerd uit. Het boek verschijnt ter gelegenheid van het Ensor-jaar en België viert honderd jaar Surrealisme.
De traditionele en de experimentele aanpak leveren twee prettig leesbare, totaal verschillende albums op.