Je ziet ze, ondanks wat Sander Begeer, hoogleraar autisme en diversiteit in het nawoord claimt, steeds vaker: strips over mensen met een beperking. Zo is er in de Berlijnse stripboekhandel Modern Graphics een schap speciaal ingericht voor graphic medicine en loopt er op de VU in Amsterdam een groot onderzoeksproject naar strips in de gezondheidzorg, onder leiding van de in Nederland wonende Amerikaanse onderzoekster Erin La Cour. Ook grijpen steeds meer gezondheidsorganisaties naar het stripboek om te communiceren met cliënten, patiënten en het algemene publiek.
The great Marc Evers is een mooi voorbeeld van graphic medicine. De strip verbeeldt het leven van een autistische jongen die, mede door het geduld en de steun van ouders en andere helpenden, tegen alle medische verwachtingen in opbloeit. Marc leert bovendien niet enkel om relatief zelfstandig te leven, hij blijkt ook een zeer getalenteerde zwemmer. Striptekenares Gemma Plum tekent Evers van zijn geboorte tot vlak voor zijn deelname aan de Paralympische Spelen in Parijs. Ze baseert zich hierbij op een verhaal van journalist/schrijver Ivo van Woerden en haar tekeningen worden bekrachtigd door het uitmuntende kleurwerk van Marloes Dekkers. Het evenement in Parijs is overigens niet het eerste grote kampioenschap voor Evers; de man was al voor deze Spelen een gevierd paralympisch atleet en kampioen.
Plum vangt Evers’ strijd tegen de tijd en zijn beperking in een aantrekkelijke stijl in prachtig ontworpen pagina’s. Herhaling, zo blijkt, is iets wat strip, topsport en veel autistische mensen gemeen hebben. Zo zien we Evers constant dezelfde bewegingen herhalen en door zijn consistentie en inzet vooruitgang boeken en steeds sterker worden. De belofte van graphic medicine is dat het de specifieke vorm van strip inzet om verhalen over ziektes en beperkingen op een geheel eigen wijze te vertellen. Plum laat met The great Marc Evers zien hoe dat mogelijk is.
Wel is de biografie, waarschijnlijk mede door het sportthema, een overwinningsnarratief geworden. In zijn boek The wounded storyteller uit 1995 beschrijft Arthur Frank juist dat dit narratief een van de meest gebruikelijke manieren is waarmee mensen van hun ziekte-ervaringen een verhaal maken. Probleem van dit overwinningsframe is dat het weinig ruimte laat voor diegenen die niet 'winnen'. Zo blijft de lezer achter met een aantal prangende vragen, zoals: 'kunnen we van alle ouders verwachten dat zij zoveel tijd kunnen steken in hun autistische kind als de ouders van Evers' en 'wordt Evers uiteindelijk niet net als in Rain man, een film wiens impact op de perceptie van autisme in het boek bekritiseerd wordt, toch neergezet als een soort savant, al is dit hier op het gebied van sport?'