Het nadeel van epische verhalen is dat ze bestaan uit een aaneenschakeling van gebeurtenissen, die vaak niets met elkaar te maken lijken te hebben. In het beste geval wordt er een wereld blootgelegd die voor de lezer tot dan toe onbekend was. De wereld van de Griekse helden, of die van Duizend en één nacht. Maar om in zo’n verhaal structuur aan te brengen, zodat het boeiend wordt om als geheel te lezen, is niet makkelijk.
Gwen de Bonneval en Frantz Duchazeau zijn daar met Gilgamesj slechts gedeeltelijk in geslaagd. Het Mesopetamische kleitabletgedicht van Gilgamesj uit het derde millennium voor Christus is één van de oudste literaire werken uit de geschiedenis van de mensheid. Het vertelt het verhaal van een grote koning, voor éénderde mens en voor tweederde God, die als een despoot heerst over zijn volk. De Godin Aruru kneedt uit klei een held die tegen hem opgewassen is en stuurt die naar hem toe om hem een lesje te leren. Maar Enkidu wordt Gilgamesj’ beste vriend en samen beleven ze vele heldendaden. Tot de Goden er genoeg van hebben en Enkidu doden. Gilgamesj gaat op zoek naar de geest van zijn vriend.
In het eerste deel van dit 96 pagina’s tellende verhaal volgen de gebeurtenissen elkaar vlak en zonder ritme op. Pas in de tweede helft van het verhaal komt er een beetje spanning in, als Gilgamesj naar het eind van de wereld reist om uiteindelijk van zijn vriend Enkidu iets te leren over de ware zin van het leven. Niet dat die les iets te maken heeft met de inspanning die hij moet doorstaan, maar in ieder geval heb je het gevoel dat het verhaal ergens naartoe gaat.
Frantz Duchazeau is één van de meest interessante nieuwe striptekenaars in Frankrijk, maar zijn schetserige tekenstijl is niet de meest geschikte om de superheldenavonturen van Gilgamesj en Endiku te illustreren. Het is wel mooi en litererair, maar komt veel beter tot z’n recht in Afrikaanse sprookjes die hij verstripte op tekst van Fabien Vehlmann in het hier nog niet uitgegeven Dieu qui pue, Dieu qui pète.